|
| Bonjour!
Ik ben Kim Lange van het Stedelijk Gymnasium Schiedam en ik heb deze site aangemaakt voor een project.
Hierop kun je de basis over de Franse grammatica vinden, zodat je je kan redden als je een keertje in het Fransozenland bent.
Veel plezier en leer ze!
Onze school Kim Lange
|
| In het frans kennen ze drie bepaalde lidwoorden: le, la en les.
Le: Het lidwoord LE is mannelijk (masculin), en staat voor een mannelijk woord.
La: Het lidwoord LA is vrouwelijk (feminin), en staat voor een vrouwelijk woord.
Les: Het lidwoord LES is meervoud (pluriel), en staat voor een woord dat in het meervoud staat.
Als het woord achter het lidwoord met een klinker (voyelle) of een h begint wordt het niet le/la, maar l'.
Uitleg over de lidwoorden Oefening bepaalde lidwoorden
|
| In het Frans heb je net zoals in het Nederlands werkwoorden (lopen, zien, slapen).
Maar in het Nederlands zeg je niet: ik lopen, maar ik LOOP. Dat heet vervoegen, en dat doe je in bijna elke taal.
De regelmatige rijtjes van de franse taal gaan zo:
Eerst haal je van het werkwoord (bijvoorbeeld regarder) de -er er vanaf (in sommige gevallen eindigt een werkwoord op -ir of -re, dat haal je er dan af). Daarna plak je er de uitgangen aan, die gaan zo:
regard - e (je)
regard - es (tu)
regard - e (il/elle/on)
regard - ons (nous)
regard - ez (vous)
regard - ent (ils/elles)
Uitleg regelmatige werkwoorden Oefening regelmatige werkwoorden
|
Persoonlijke voornaamwoorden | | | Je zag bij de werkwoorden al tussen haakjes wat woorden staan:
Je (ik)
Tu (jij)
Il, elle, on (hij, zij, we/men)
Nous (wij)
Vous (jullie, u)
Ils/elles (zij)
Dit zijn de persoonlijke voornaamwoorden. Persoonlijke voornaamwoorden gebruik je om iemand aan te geven. Het hoort bij het werkwoord. Als je het bijvoorbeeld over Pierre hebt, is het il, heb je het over mon frère et moi, is het nous.
Uitleg persoonlijke voornaamwoorden Oefening: kies je juiste niveau!
|
| In het nederlands is het onbepaald lidwoord 'een', in het frans gebruik je un, une of des.
Hier geldt hetzelfde als bij de bepaalde lidwoorden:
Is een woord mannelijk, zet er een mannelijk lidwoord voor: un
Is een woord vrouwelijk, zet er het vrouwelijke lidwoord voor: une
Staat het woord in het meervoud, dan zet je er des voor.
Oefening ALLE lidwoorden
|
|
Bezittelijke voornaamwoorden | | | Mijn auto, jouw auto, onze auto. Mijn, jouw en onze zijn bezittelijke voornaamwoorden. Die heb je ook in het frans. In het frans past het bezittelijk voornaamwoord (l\'adjectif possessif) zich aan aan het geslacht van het woord wat er achter staat.
Mijn:
Masculin: Mon
Feminin: Ma
Pluriel: Mes
Jouw:
Masculin: Ton
Feminin: Ta
Pluriel: Tes
Zijn/haar:
Masculin: Son
Feminin: Sa
Pluriel: Ses
Onze:
Masculin: Notre
Feminin: Notre
Pluriel: Nos
Jullie:
Masculin: Votre
Feminin: Votre
Pluriel: Vos
Hun:
Masculin: Leur
Feminin: Leur
Pluriel: Leurs
Oefening bezittelijk voornaamwoord
|
| Het frans kent 8 werkwoordstijden, waarvan we er 3 van bespreken:
Présent (tegenwoordige tijd - ik werk)
Passé Composé (voltooid tegenwoordige tijd - ik heb gewerkt)
Futur Proche (toekomende tijd - ik ga werken)
De Passé Composé vorm je met een vorm van avoir (zie onregelmatige werkwoorden) + het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord vorm je door bij de stam de uitgang:
-é -> bij werkwoorden op -er
-i -> bij werkwoorden op -ir
-u -> bij werkwoorden op -re
te plakken.
Het Futur Proche vorm je door een vorm van aller (zie rijtjes onregelmatige werkwoorden) + het hele werkwoord.
Uitleg présent Uitleg passé composé Werkwoorden vervoegen
|
| Le negation betekent: de ontkenning. Dit gebruik je dus als je zegt dat iets niet waar is, of als je iets niet doet. Bijvoorbeeld:
Ik loop niet.
Ik ga niet naar school.
In die zinnetjes gebruik je de negatieve vorm. In het frans gaat die zo:
Een franse ontkenning vorm je met 'ne' + 'pas'. 'Ne' staat vóór de persoonsvorm, 'pas' erachter.
Zo zou je dus krijgen:
Je ne marche pas. (= ik loop niet)
Je ne vais pas àécole. (= ik ga niet naar school)
Als je na een ontkennende vraag het tegendeel wilt bewijzen, bijvoorbeeld:
Ga jij niet naar school? - Jawel, ik ga naar school.
Dan gebruik \'si\' in plaats van \'oui\'
Uitleg: maak hierna oefening! Oefening: lees eerst uitleg (link hierboven)
|
|
Onregelmatige werkwoorden | | | Als er regelmatige werkwoorden zijn, zijn er ook onregelmatige. Dit zijn werkwoorden die niet volgens het vaste rijtje gaan. Deze werkwoorden zijn:
Être (zijn)
Avoir (hebben)
Aller (gaan)
Faire (doen/maken)
Vouloir (willen)
Pouvoir (kunnen)
Savoir (weten)
Devoir (moeten)
Voir (zien)
Prendre (nemen)
De rijtjes vind je in de volgende kopjes.
Rijtjes onregelmatige werkwoorden Oefening onregelmatige werkwoorden, présent
|
| Présent: Je suis
Tu es
Il/elle/on est
Nous sommes
Vous êtes
Ils/elles sont
Passé composé:
J'ai été
Futur proche: Je vais être
|
| Présent:
J'ai
Tu as
Il/elle/on a
Nous avons
Vous avez
Ils/elles ont
Passé Composé:
J'ai eu
Futur Proche:
Je vais être
|
| Présent:
Je vais
Tu vas
Il/elle/on va
ous allons
Vous allez
Ils/elles vent
Passé composé:
Je suis allé(e)(s) (extra -e bij vrouwelijk, extra -s bij meervoud)
Futur proche:
Je vais aller
|
| Présent:
Je fais
Tu fais
Il/elle/on fait
Nous faisons
Vous faitez
Ils/elles font
Passé composé:
J'ai fait
Futur proche:
Je vais faire
|
| Vouloir, pouvoir, devoir, savoir en voir eindigen allemaal op -oir. De uitgangen worden hier:
Présent:
Je ...-ois (je dois)
Tu ...-ois (tu dois)
Il/elle/on ...-oit (il/elle/on doit)
Nous ...-ons (nous devons)
Vous ...-ez (vous devez)
Ils/elles ...-ent (ils/elles doivent)
Passé composé:
Vouloir - voulu
Pouvoir - pu
Devoir - dû
Savoir - su
Voir - vu
Futur proche:
Vouloir - je vais vouloir
Pouvoir - je vais pouvoir
Devoir - je vais devoir
Savoir - je vais savoir
Voir - je vais voir
|
| Présent:
Je prends
Tu prends Il/elle/on prend Nous prenons
Vous prenez Ils/elles prennent
Passé composé:
J'ai pris
Futur proche:
Je vais prendre
|
|